We spurten over de dijk. Kodi kwispelt. Ik hijg.
Ik veeg een regendruppel van mijn voorhoofd en kijk omhoog. De wolken zien eruit als een blauwe plek van twee dagen oud. De wind doet de Schelde schuimen.
Kodi versnelt haar pas om me bij te houden. Een beetje maar. Ze gaat niet eens in draf.
‘Je kunt op zijn minst doen alsof ik snel loop’, zeg ik tussen het hijgen door.
Het rommelt in de verte. De motregen verandert in hagelkorrels. Ze tikken tegen het asfalt en glanzen als diamanten in Kodi’s vacht.
Shit. Te laat.
AccuWeather zei nochtans: ‘Het blijft minstens zestig minuten droog.’ Leugens. Of, zoals de Man met de Amerikaanse Pitbull daarnet nog zei: ‘Ik denk niet dat we nog droog thuis raken.’
Kodi en ik duiken de bosjes in. We waden door het hoge gras en schuilen onder een tent van overhangende takken. Een groene, niet erg waterdichte tent. Ik rits mijn Revolution Race-regenjas helemaal dicht en ga gebogen over Kodi staan. Ze wordt iets minder nat.
Tien minuten later schuifelen we het asfalt weer op. De plassen glanzen in de zon. Een roodborstje zingt een solo. Mijn hond schudt zich uit en duikt het lange gras in.
Ik kijk achterom. Een donkere hemel en een stapel wolken. ‘Kom, Kodi.’ Ik trek aan de leiband. ‘Straks krijgen we een nieuwe lading.’
Ze knabbelt aan een grasspriet.
Ik zucht. ‘Kom dan.’ Ik kijk nog eens achterom.
Ze kuiert naar een molshoop en begint te graven. De modderkluiten vliegen door de lucht. Eentje spat tegen mijn Quechua-wandelbroek. Die draag ik exact voor dat soort momenten.
Ik rol met mijn ogen. ‘Hond. Ben je me nu echt levenslessen aan het geven?’
Maar ze heeft gelijk. Zij schudt de hagel uit haar pels en gaat op snuffeltocht. Ik zet mijn kap af en denk al aan het onweer in de verte.
Ik vertraag mijn pas en laat de leiband vieren. Kodi stort zich op een nieuwe molshoop.
De rest van de wandeling blijft het droog.